Verhaal

Levenslang een binnenvaartschipper

Tinus Blokzijl werd geboren op een schip in Hoogeveen

HM010101092

Tinus Blokzijl werd op een binnenvaartschip in Hoogeveen geboren, het was
dan ook niet gek dat hij zijn hele leven in de binnenvaart werkzaam bleef.
Totdat hij eind vorig jaar moest stoppen vanwege gezondheidsproblemen.
,,Het schip is nu gesloopt. Nee, daar had ik niet zo veel last van.”

De 67-jarige Blokzijl was vorige week even terug in zijn geboorteplaats,
omdat hij deelnam aan de Drentse Fiets4Daagse vanuit startplaats Diever.
Hij logeerde bij zijn kameraad Albert Wolting op Alteveer, ook een man die van binnenvaart houdt. Zijn herinneringen aan de binnenvaart zijn talrijk en bovendien geven die hem een goed gevoel. De binnenvaart was zijn leven, toch heeft hij met zijn vrouw zijn draai kunnen vinden in het appartement in Veenendaal.

Het schip waarop hij geboren werd, heette VIOS. ,,Vooruitgang Is Ons Streven, maar wij zeiden altijd Vader Is Op Stap”, lacht Blokzijl. Het was een Friese tjalk van 120 ton en dat was wel wat anders dan de grote en zware schepen van tegenwoordig. ,,Een zwager zei nog tegen mijn vader: wat moet je nu met zo’n groot schip.”

Zakgoed
Zes zoons waren er, een werd in Nieuw-Amsterdam geboren, de andere vijf ook in Hoogeveen.
,,We keerden elke winter en met Kerstmis terug naar Hoogeveen. We vervoerden van alles,
vooral zakgoed. Veel kunstmest, cement, turfstrooisel en afval
van de aardappelfabriek, maar ook veel graansoorten. Die moesten haast zak voor zak in het ruim geladen worden. In Rotterdam gooiden we ze in een strop met 20 zakken en werden ze overgeslagen naar het schip. Er stonden drie man in ons ruim klaar om de zakken aan te pakken.”
Tinus Blokzijl weet het nog als de dag van gisteren, hij ruikt bijna het hout nog dat vervoerd
werd. ,,Dat rook zo lekker en gaf altijd een bepaalde sfeer, maar het moest plankie voor
plankie om zoveel mogelijk in het ruim te kunnen laden. Dat kwam uit Scandinavië en 
vooral die oudere schippers hadden er goed zicht op hoe die planken met verschillende lengtes het beste in het ruim gelegd konden worden. Ze zagen het vaak in één oogopslag.”
Het gezin Blokzijl trok per schip het hele land door en af en toe ging het zelfs de grens over naar België. Dat was in die jaren nog een hele onderneming. ,,Aan de grens werd alles gecontroleerd, je moest een hele inventarislijst opstellen. Alles moest opgeschreven zijn, want je kreeg zo een bekeuring hoor. Je lag dan minstens een halve dag te wachten. Mijn kameraad Albert ging een keer mee, maar had geen paspoort. Die hebben we ergens onder in het vooronder verstopt.”

Jeugd
Het leven van een kind op een binnenvaartschip was leuk, vindt Tinus. ,,Ik heb een leuke jeugd gehad, ontspannen. We speelden veel met de roeiboot en er is er nog nooit eentje verdronken”, zegt hij met een knipoog naar de jonge slachtoffers van een week geleden elders in Nederland. “We zaten met z’n vieren in de roeiboot en aan een touw vast. Als je overboord ging, was je zo weer binnen.” Hij zat anderhalf jaar op een internaat in Zwolle, maar in 1958 werd hij er afgehaald door zijn ouders. “Dat was met dat gedoe in Hongarije, mensen dachten dat er een derde wereldoorlog uit zou breken. Mijn ouders vonden het beter de kinderen bij zich te hebben als er wat zou gebeuren.”

Zo kon het gebeuren dat Tinus op bijna ontelbare verschillende scholen heeft gezeten, steeds voor korte tijd. Als het schip vier dagen of langer aan de kant lag, gaf de wet aan dat de kinderen naar school moesten. ,,Ik bewaar daar goede en slechte herinneringen aan. In Halfweg stonden ze naar ons te spugen, wij waren tenslotte maar vreemdelingen en dat werd daar niet aanvaard. In Oudewetering hadden we juist wel veel vriendjes. Als schipperskinderen hadden we sowieso veel vriendjes, omdat de schepen vaak zij-aan-zij lagen. Vader zocht de kennissen wel uit om naast af te meren. Je moest je verder maar vermaken op het schip. Knutselen en mijn moeder helpen. Ik heb sokken stoppen geleerd, deed de afwas en schuurde de pannen met staalwol. Dat deden jongens in 1956 niet, maar wij moesten alles doen voor moeder.”

Rival
Het was zeker geen vraag of Tinus zelf ook de binnenvaart in zou gaan. ,,Een boerenzoon wordt boer, een schipperszoon wordt schipper. Wij liepen qua ontwikkelingen wel tien jaar achter bij de wal. Wij leidden een zwervend bestaan en dat werd aan de wal niet geaccepteerd.” Hij leerde zijn vrouw in Hasselt kennen, uiteraard via het schipperswereldje. ,,We lagen veel in Hasselt, vervoerden toen veel zand en grind.” Zijn carrière voerde van de boot van zijn vader naar het matroosschap bij twee oudere broers. Zijn eerste schip was een klipper van 300 ton uit 1896, de Nooitgedacht en toen was Tinus’ jongere broer de matroos. Daar heb ik een klein jaar op gevaren, ik was toen zetschipper. 45 procent van de opbrengst was voor de zelfstandige, 55 procent voor de eigenaar.” Daarna kocht hij zijn eerste eigen schip, Rival genaamd en een spits van 450 ton, 47 meter lang en 5.10 meter breed. ,,Die was gebouwd voor de Sambresluizen, zodat je naar Charleroi kon komen. Dat schip heb ik tot 1989 gehad, toen kwam mijn laatste schip, de Cum-Deo. Dat staat voor ‘Met God’. Dit Duitse kanaalschip was 67 meter lang, 7,24 meter brede en woog liefst 700 ton. Ja, de schaalvergroting ging steeds maar door. Nu zijn de binnenvaarschepen maximaal 135 meter lang en 11,40 meter breed.”

Open kanalen
Herinneringen aan Hoogeveen als scheepvaartstad brengen Tinus bij
scheepswerf Scholten aan het Omkanaal en ‘t Haagje. ,,Eens in de twee jaar moest het schip op de helling, voor de wc moest je naar de wal. Alleen deed Scholten daar niks aan. Mijn moeder heeft toen een stuk geschreven en gedreigd dat naar de Hoogeveensche Courant te sturen als
Scholten er niet wat aan zou doen. Het was toen zo aangepast en we konden op de werf naar het toilet.” De schippersbeurs die vroeger in Hoogeveen was, doet Tinus denken aan de vele stakingen die er waren. ,,Binnenschippers werden uitgebuit, de vracht werd vaak in de cafés geregeld, alleen daar werd ook flink gedronken. Ze varen nu trouwens weer onder de kostprijs.” Het was de tijd dat alle Drentse kanalen nog open waren. ,,Erica, Nieuw-Amsterdam; de Dedemsvaart was nog open. In mijn jonge jaren zaten er nog wel honderd schippers in Hoogeveen, vroeger zelfs wel zeven- tot achthonderd. Mijn opa verkocht de turf op Rogat, de grote schepen brachten het over het IJsselmeer naar Amsterdam.”

Met weemoed denkt hij terug aan de
tijd dat je nog gewoon met het roeibootje naar de wal kon peddelen, als daar een boer de koeien aan het melken was. ,,Dan haalde je even vijf liter melk op, het was allemaal veel gemoedelijker dan nu. Toch was de vooruitgang een genot. De eerste elektriciteit, we hoefden geen olielampjes meer te gebruiken. Eerst was er geen stuurhut, stond je de hele dag in de buitenlucht. Omdat er geen radar was, heb ik heel wat zitten turen of er een tegenligger aan kwam. Met een radar kun je ontspannen zittend varen.” Hij heeft geen heimwee, heeft altijd met plezier gevaren. ,,Ik heb hele leuke herinneringen, maar we voelen ons best thuis in ons appartement.”

Door Peter Nefkens
Interview, eerder verschenen op de Bibliotheekpagina in de Hoogeveensche Courant van 13 juli 2013

Geen reacties

Reactie toevoegen