Verhaal

Echtpaar Booij denkt terug aan sobere, maar mooie tijd op het schip

‘Ik leef nu eigenlijk als een burgemeester’

Klipperaak

‘Het was werken en slapen. Het schip schoonmaken, verven en teren en helpen met laden en lossen als dat zo uitkwam. En ’s avonds? Dan moesten we breien, aaien en stoppen. Stilzitten was er voor ons niet bij. Mijn zus en ik wilden ook wel een keertje wat anders doen, maar als we een boek wilden lezen zei mijn moeder ‘als je stil wilt zitten, dan ga je maar naar bed.’ Jannie Booij-Ooms (87) uit Hoogeveen kan er nu om lachen, maar destijds, als tienermeiden, waren zij en haar zus er echt niet altijd blij mee. Als ze vanuit haar huidige luxe leven terugdenkt aan de sobere tijd op het schip, beseft ze ‘ik leef nu eigenlijk als een burgemeester’.

En toch, de jeugdjaren op het schip van haar ouders staan voor altijd als een schitterende tijd in haar geheugen gegrift. Ze vond het vreselijk, toen ze op haar achttiende op de wal bleef. Het was de vrijheid die ze miste en de gezelligheid van schippersfamilies onder elkaar. Haar man Johannes Booij, die tot z’n 48e voer, denkt er precies zo over.

Jannie Ooms werd in 1925 geboren in een Hoogeveens schippersgezin van vader, moeder, zes broers en twee zussen. Het varen zat de familie in het bloed, want alle zes broers werden schipper. Tussen haar achtste en twaalfde verbleef ze aan de wal bij een goede kennis, maar daarna zocht ze de vertrouwde contouren van het schip weer op. Een Hagenaar van 110 ton. Hij bestaat nog steeds en ligt nu als woonboot in de Amstel tegenover Carré in Amsterdam. Jannies vader was beurtschipper tussen Klazienaveen en Amsterdam. Bestellingen van bakkers vanuit Amsterdam en turfstrooisel voor de rijtuigenmaatschappij op de terugweg.

Schippersjongen
Tot haar achttiende bleef ze aan boord. Haar vader en moeder deden op dat moment in 1943 het schip aan haar broer over, zodat die niet te werk werd gesteld in Duitsland. ‘Ik wilde altijd een schippersjongen trouwen’, zegt de Hoogeveense, ‘maar het werd een automonteur.’ Later, toen de kinderen naar school gingen, was ze blij dat hij haar ‘aan de wal had gehouden’. Nu had ze tenminste haar kinderen dagelijks om zich heen. 

Toen ze weduwe was geworden, ontmoette ze Johannes Booij, inmiddels ook weduwnaar.  Geen onbekende in de familie en bovendien een schipper. ‘Ik weet niet anders of hij was er’, vertelt ze over hun jeugdjaren, ‘maar we ontmoetten ieder een ander.‘ Ze trouwden in 1985 en kunnen sindsdien herinneringen ophalen aan de jaren aan boord. Niet dat dat dagelijks gebeurt, maar het is toch fijn met een gelijkgezinde te kunnen praten. ‘Want als je niet gevaren hebt, kun je je echt niet voorstellen hoe het was’, weet Jannie Booij zeker. 

Klipperaak
Johannes Booij werd in 1920 geboren in een schippersfamilie uit Krakeel. Zelf zag hij in Arnhem het levenslicht, omdat het schip daar toevallig lag. ‘Mijn opa had een kleine praam en een boerderijtje op Krakeel en mijn vader werd later binnenschipper. We voeren op een klipperaak van 145 ton, in Nederland, maar ook wel naar Duitsland’, vertelt Johannes Booij. In zijn kinderjaren ging hij op de wal naar school, maar op z’n dertiende haalde vader hem terug op het schip om te werken. ‘We maakten lange dagen en weken’, zegt Johannes.
Vanaf ’s morgens zes uur werd er gewerkt, tot ’s avonds laat. Regelmatig stond de jonge Hoogevener buiten aan het roer, in weer en wind. Er werd één uitzondering gemaakt in de dagen van hard werken. ‘Op zondag voeren we niet en op zaterdagavond gingen we de Nieuwe Dijk in Amsterdam op of Zwartsluis in. Kijken of er een mooi meisje was en dat bracht je dan aan boord’, vertelt hij en zijn ogen glimmen van pret om die herinneringen.Het schip voer in de beginjaren puur op zeilen, pas later kwam er een zijschroef op, waarmee de boot weliswaar niet meer geheel afhankelijk was van de wind, maar niet zo hard ging als bij een volledige motor. ‘Soms kwam er langs het kanaal een scheepsjager met paard bij om het schip te trekken.’ Johannes Booij hield het werk tot 1968 vol. Daarna werd hij sluiswachter in de Achterhoek.

Roef
‘We woonden in de roef, daar kon je fatsoenlijk zitten op een grote bank. Slapen deed je in de kooien beneden’, vertelt Johannes. Op verschillende plekken hingen petroleumlampen. Boodschappen doen kon tijdens het laden en lossen en dan zorgde je wel dat er voldoende voedsel aan boord was. ‘Het zit er altijd nog in, dat hamsteren’, geeft Jannie Booij toe. Een lege voorraadkast? Het zal haar niet overkomen. Koelkasten en vrieskisten had je niet. Het voedsel werd koel gehouden op een grote watertank van 600 liter achterin het schip. ‘Mijn moeder heeft eigenlijk een huzarenstukje geleverd’, vindt de Hoogeveense achteraf. ‘We hebben in al die jaren nooit zure melk gedronken. Ze kookte de melk dagelijks, soms wel twee keer op een dag als het warm was.’ Het geld moest in de warmere maanden verdiend worden. ‘We hebben eens tien weken ingevroren gelegen in de winter, die tijd moest je zien door te komen’, vertelt Jannie Booij en ze denkt met weemoed terug aan de gezelligheid tussen de schippersfamilies die bij elkaar lagen. ‘Vijanden had je eigenlijk niet. We hadden veel contact met andere families, we gingen nogal gauw een kopje koffie drinken bij elkaar. Het was gastvrij, iedereen kon altijd komen en als je ergens een bekende schipper zag, liep je er vast niet voorbij’, aldus Jannie Booij.

Communiceren ging per brief. ‘We hebben wat afgeschreven’, weet de Hoogeveense nog. De brieven werden post restante naar bewuste sluizen gestuurd, zodat ze altijd op de plek van bestemming kwamen. Zowel de ouders van Jannie als van Johannes bleven dankzij radio en kranten goed op de hoogte van het nieuws. In de oorlogsjaren werd deze radio uiteraard verstopt. De schepen van toen, waarop het noeste werk vooral door mensenhanden gedaan werd, zijn in niets te vergelijken met de schepen van tegenwoordig. Soms komen Johannes en Jannie Booij nog wel eens op een schip van een familielid. Volledige huizen zijn het, voorzien van alle gemakken van tegenwoordig. Ook het Hoogeveen van nu lijkt niet meer op het dorp van voor de oorlog, toen het barstte van de schippersgezinnen en iedereen elkaar kende. De kanalen zijn vervangen door asfalt en dat betreuren de twee senioren. ‘Ik weet nog wel dat Hoogeveen 30.000 inwoners had. Toen was het een mooie streek’, zegt Johannes Booij. Zelf wonen ze in de Sloutersverlaat overigens op een mooi plekje. Dagelijks varen er wel enkele vrachtschepen langs. Johannes Booij ziet ze, weet wat ze vervoeren en wat hun bestemming is. Het schippersbestaan lijkt ver weg, maar de interesse is altijd gebleven.

Auteur: Roelien Roos
Eerder verschenen op de Bibliotheekpagina in de Hoogeveensche Courant, 19 juni 2013

Alle rechten voorbehouden

Geen reacties

Reactie toevoegen