Verhaal

Interview Sandy Huwaë

Sandy Huwaë is een van de eerste Molukse onderwijzeressen in Hoogeveen. Aanvankelijk verzorgde ze een paar jaar bi-cultureel onderwijs op basisscholen waar Molukse kinderen zitten. Later neemt ze de taak van haar Molukse collega over en geeft Molukse leerlingen in groepjes taallessen. Ze is van groot belang voor de Molukse kinderen, omdat zij ze allemaal ziet en merkt of het goed gaat of dat ze achterlopen met taal en extra hulp nodig hebben. <br />Maar ook buiten Hoogeveen is ze bekend. Er komen verzoeken om advies over het bi-cultureel onderwijs en de taalbegeleiding. Docenten op de pedagogische academie Eekhorst in Assen begeleiden later de Molukse onderwijzers. Ze krijgt, volgens haar, waardevolle deskundigheidsbevordering op het gebied van omgang met tweetaligheid en wat is cultuur. Mevrouw Huwaë woont nu in Hoofddorp. Ze vertelt over haar jeugd en haar werk.

“In het kamp Stuifzand werd ik geboren als het 6e kind en 4e dochter in het gezin Huwaë-Sabandar. Dinsdag 25 januari 1955 was een zeer koude winterdag en de temperatuur kwam maar net boven het vriespunt toen ik ter wereld kwam. De kou kroop door de kieren van de houten barak onze 2-kamerwoning binnen. De ketel op de zwarte kolenkachel pruttelde. Het zwaar beladen wasrek stond eromheen. 
Toen ik vijf jaar was, ging ik naar de kleuterschool in het kamp. Na de zomer van 1961 mocht ik naar de ‘School met den Bijbel’ in Pesse. De beheerder had voor schoolgaande kinderen fietsen geregeld. Omdat ik te klein was en nog niet kon fietsen zat ik bij mijn broer achterop. De eerste kennismaking met het Nederlands en Nederlanders waren de postbode, bakker en melkboer. Zomers kwam ook de ijscoman het kamp binnenrijden. Een bord vol ijskuipjes was een coole verrassing.” 
Na de kapingen in de jaren 70 van de vorige eeuw, vindt schoolhoofd Jan de Boer van de Hervormde school West dat er iets moet gebeuren om het wederzijds begrip tussen Nederlanders en Molukkers te verbeteren en vooroordelen te weerleggen. En waar kan dat beter dan in het onderwijs, er zitten immers veel Molukse kinderen op de scholen in Hoogeveen. Hij zorgt er voor dat er Molukse onderwijzers worden aangesteld. Op 19 september 1978 start Sandy Huwaë, vers van de Pedagogische Academie. Zij krijgt van hem alle vrijheid voor het invullen van de lessen. “Je gaat je gang maar meid, ik vertrouw op je!” Mevrouw Huwaë is hem er nu nog altijd dankbaar voor. Ze zegt veel van hem te hebben geleerd.

1. juf Sandy Huwae Foto

“juf Sandy”

Aanvankelijk werkt mevrouw Huwaë, samen met een collega op de scholen van de PC Schoolvereniging Hoogeveen: De Hervormde school West, met schoolhoofd Jan de Boer, Dr. J. Waterinkschool (later Het Palet), Van Goghlaan 5 met schoolhoofd dhr. Kooistra. (“Je moest echt ‘mijnheer’ zeggen, hij was van het oude stempel”), de Juliana van Stolbergschool met dhr. Feitsma en De Wiekslag in Zuid met Gert Leemkuil.
In die tijd noemen de leerlingen hun onderwijzers juf of meester met de achternaam. Echter, zo niet bij deze leerkrachten. Mevrouw Huwaë is “juf Sandy”. Verschil moet er zijn.

Op de vraag hoe de kapingen de relatie tussen Nederlanders en Molukkers beïnvloedde, vertelt mevrouw Huwaë een paar voorbeelden. Tijdens de kapingen staat het ziekenhuis waar haar zus werkte paraat om de slachtoffers van de kapingen op te vangen. Het is omsingeld door soldaten. Haar zus komt met haar fiets aan, maar de soldaten houden haar tegen. Ze moet zich identificeren, maar ze heeft geen identificatie bij zich (dat is in die tijd nog niet verplicht). De soldaten laten haar niet binnen. Ze krijgt een gevoel alsof ze als spion wordt gezien. Ook maken mensen nare opmerkingen. Op de muur van de PA verschijnt er een tekst “Weg met Molukkers”.
De ontvangst op de scholen is dan ook heel verschillend. Op de ene school is het onderwijzend personeel enthousiaster dan op de andere. Ook bij de ouders ligt het niet overal even lekker. De ene ouder vindt het goed dat het gebeurt, de andere vraagt of de lessen afgaan van de tijd voor taal en rekenen, of heeft een duidelijke mening over de Molukse medeburgers. De kinderen in de klas zeggen ook niet altijd wat ze zelf bedenken, soms herhalen ze wat ze thuis horen: “Die Molukkers moeten weg”. Er moet veel over uitgelegd worden, maar volgens mevrouw Huwaë verwoordt Jan de Boer op ouderavonden op goede wijze het hoe en waarom van de lessen.
De lessen bestaan uit 2 componenten: taal en cultuur. Mevrouw Huwaë geeft cultuurlessen en haar collega de taallessen. Waar nodig werkt ze met moeilijke leerlingen; ze staat voor alle klassen. Later, als de school waar ze werkt wordt opgeheven en opgaat in de Waterinkschool en ook de leerlingen daar naartoe gaan, werkt ze ook op die school. Daar zitten ook de meeste Molukse leerlingen.

“Een cadeautje”

Voor het bedenken van de lessen krijgt ze alle vrijheid. “Een cadeautje”. Ze vindt het heerlijk om niet te zijn gebonden aan boekjes, methodes en vier muren. Ze is creatief en haar moeder, die zelf aan de zondagschool lesgeeft, geeft haar goede raad: “Begin met alledaagse dingen. Blijf bij belevingswereld van kinderen” Ze is haar bron van informatie en een steun vanwege haar kennis de Maleise taal. Met haar bespreekt mevrouw Huwaë het hoe en waarom van gewoontes in de Molukse cultuur. Haar moeder raadt haar aan om kinderen in de spiegel naar elkaar te laten kijken. Wat zie je dan? Wat zijn de verschillen? Praat erover en luister naar elkaar. Zo leren ze dat er in de Molukse en Nederlandse culturen verschillen zijn, maar ook overeenkomsten en dat ze allemaal mens zijn. Zo praten ze bijvoorbeeld over verschillen in omgang met elkaar, kleding, geloof, vervoer en over eten. “Wat eten jullie?” “Zuurkool”, “O, dat ken ik niet. En jullie?” “Nasi”. Maar waar voor Nederlandse kinderen nasi rijst is met van alles erin, is het voor Molukse kinderen witte rijst met allerlei gerechten erbij.
Ze laat kinderen in groepjes naar de Komas gaan en daar de groenteafdeling bekijken. De kinderen moeten kruiden en groenten per kleur sorteren en benoemen wat het is. Om te leren over de verschillende smaken in de Nederlandse en Molukse culturen, laat ze de kinderen bakjes met verschillende kruiden en smaken proeven. Ze moeten opschrijven wat ze denken dat het is. Dat gaat met sambal een keer mis. Ondanks dat ze waarschuwt dat je niet in je ogen moet wrijven, gebeurt het toch bij een kind. De spons van het bord komt eraan te pas om de ogen uit te spoelen. Een waarschuwing dat je bij deze lessen goed moet blijven oppassen wat er gebeurt.
De kinderen krijgen alle aandacht bij het vertellen over hoe het thuis gaat. Voor Molukse kinderen niet altijd fijn. “Moeten we nu alweer vertellen hoe we eten?” Ze schamen zich om op de voorgrond te staan. Naarmate ze langer lesgeeft durven Molukse kinderen wel meer. Ze groeien in de klas en er ontstaan ook vriendschappen. En er is ook waardering. Veel later, als ze niet meer op de Hoogeveense scholen werkt, komt mevrouw Huwaë bij boekhandel Pet een meisje met haar moeder tegen. “Hallo juf Sandy!” Ze herkent de tiener niet direct, maar die vertelt dat ze op de Wiekslag heeft gezeten en zulke fijne herinneringen had aan de lessen. Haar moeder vertelt dat zij van haar dochter over de lessen hoorde en ze zo’n verrijking vond. Bij de taallessen is het van belang dat de kinderen goed Nederlands leren. De oudere generatie spreekt Maleis. Mevrouw Huwaë geeft les aan de derde generatie. Zij leven als het ware in twee culturen: thuis spreken ze Maleis, daarbuiten vaak een mix van Maleis en Nederlands en dat is voor het leren van het Nederlands niet gewenst.

“In het Nederlands!”

Na 7 jaar wil ze wat anders en stopt ze met lesgeven in Hoogeveen. Ze gaat in Leiden op universitair niveau Indonesisch studeren. De taal die haar ouders in het dorp spraken was niet Indonesisch en niet Maleis. Na een jaar houdt ze het voor gezien en gaat een blauwe maandag in Twello bij Deventer, het welzijnswerk in. Snel daarna wordt ze consulent onderwijs in Almelo, waar ze met directeuren van middelbare scholen
bespreekt hoe het met de Molukse leerlingen staat en  hoe zij er iets voor kunnen betekenen. Ze woont dan in Amsterdam.
Uiteindelijk gaat ze het onderwijs weer in en blijft daar werkzaam. Ze heeft aan het MBO gewerkt en haar laatste baan is aan een vmbo-school in Zaandam. Ze geeft Nederlands.
Mevrouw Huwaë vertelt over haar sterke motivatie om Nederlandse taal te geven. Die motivatie is al heel vroeg ontstaan. Ze vertelt over haar herinneringen aan het kamp en hoe het daar aan toeging. Er was daar een kleuterschool waar ze naartoe ging. Daar moest je Nederlands spreken en mevrouw Huwaë, die nog maar 5 was, kon dat niet omdat ze het thuis niet spraken. Op een keer, als ze gaan bidden, moet ze heel nodig naar de wc. Ze vraagt of dat mag, maar in het Maleis. De (Molukse) kleuterjuf corrigeert haar telkens: “In het Nederlands!” Met als gevolg dat er na het gebed een plas onder de stoel ligt en de klas haar uitlacht. Het besef dat ze niet kan vragen of ze naar het toilet mag en de schaamte geven haar een drive om Nederlands te leren. Ze vergelijkt het met een situatie dat je in Siberië bent en geen Russisch kent. Je kunt je niet verstaanbaar maken.
Op de lagere school is ze een stille, slimme leerling die hard werkt en goed weet waar ze wel en niet goed in is. Maar toch schat men haar niveau laag in. Bij de beroepentest komt het advies “Huishoudschool”. Er is geen land met haar te bezeilen, want “Van mijn leven ga ik niet naar de Huishoudschool. Moet ik daar het huishouden leren? Dat kan ik thuis wel zien”. Haar ouders gaan, ten einde raad, naar de school, om te overleggen wat er moet gebeuren, want “Dit gaat ze niet doen”. Ze mag in de klas meedoen met de mavo-groep en gaat ook naar de mavo.
En opnieuw is er een gebeurtenis die haar nog sterker motiveert om te laten zien dat ze goed is in Nederlands. Als ze voor een toets een sprookje schrijft dat ze zelf heeft bedacht, vraagt de docent waar ze het verhaal vandaan heeft. “Nergens vandaan, mijnheer.” “Dit verhaal is niet van jou!”. Ze klapt dicht, maar is woedend. “Omdat ik stil ben in de klas, zal ik zeker niet zelf iets kunnen bedenken en schrijven?”
Uiteindelijk gaat ze naar de havo en de Pedagogische Academie in Meppel. En ze geeft Nederlands op lagere (basis-) scholen en in het vervolgonderwijs.
“Lekker puh!”

Gita Lopulisa

 

De verhalen zijn, na het afnemen van een interview, met toestemming van de personen zelf of kinderen/familie geplaatst.

Geen reacties

Reactie toevoegen