Verhaal

Een kort verblijf in Hoogeveen

Ik heb maar kort in de Molukse wijk gewoond. Desondanks zijn er toch verhalen die ik samen met jullie wil delen.

Hoogeveen voetbalclub.jpg

Een kort verblijf in Hoogeveen

Als vierjarig meisje kwam ik met m.s. Kota Inten in Nederland aan. Tezamen met mijn ouders, broers en zusters zetten wij voet aan wal op 21 maart 1951 aan de Lloydkade in Rotterdam. Mijn vader was Europees militair, in het leger van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Tezamen met twaalf en een half duizend andere personen werden we in de loop van het jaar vanuit Indonesië naar Nederland overgebracht. Door politieke omstandigheden zouden we hier een aantal maanden verblijven, maar het is uiteindelijk een permanent verblijf geworden.

In woonoord Almere, een kamp in Huizen, dat in 1940 door de Duitsers werd opgericht welke dienst deed als opleidingskamp voor de Nederlandse Arbeidsdienst, kregen mijn ouders een kamer in een oude barak. Een woonkamer met twee slaapkamers. Dit vanwege het feit dat wij tot een groot gezin behoorden. Voor mijn ouders was het leven kommer en kwel. Slapen gebeurde op stromatrassen, onder paardendekens. Er was maar één koud water kraan in huis. Warm water werd opgehaald in de centrale badkamer. Ook het eten kwam uit een centrale keuken. Want in de eerste jaren, tot en met 1956, was alles uniform. In dat jaar werd de ‘zelfzorg’ ingeleid. Dat betekende dat de bewoners zelf voor hun eigen inkomen moesten zorgdragen, wat eerder werd verboden. Voor mij, als kind zijnde, had ik bewegingsvrijheid genoeg. Het hele kamp was onze speelplaats. Er was een manco in de geschiedschrijving over Molukkers. Zodoende ging ik achter mijn schrijfmachine zitten. En zo ontstond mijn autobiografisch boek ‘Overgeplant naar Nederland’ dat in 2001 uitkwam.  In dit boek beschreef ik het leven in een kamp. Een ander boek ‘Kracht, korte levensverhalen van een Molukse vrouw’, verscheen vorig jaar 2021. Twintig jaar na het eerste. Gelukkig is de opmars tegenwoordig van Molukse schrijvers gaande.

Naar Hoogeveen

In 1964 kreeg mijn vader, mijn moeder was zes jaar eerder heengegaan, bericht van mijn zuster die in Hoogeveen woonde dat er een eengezinswoning vrij was. In de Molukse wijk in Hoogeveen. Helemaal nieuw. Mijn vader had daar wel oren naar. Een huis met alles erop en eraan. Eigen douche, een keuken met warmwater, een grote schuur met daarachter een tuin. Zelfs drie slaapkamers. Mijn oudere broers en zusters waren intussen reeds de deur uit, dus was het huis bestemd voor mijn vader, broertje en ik. Ruimte genoeg. Het was voor ons duidelijk een geweldige overgang van kamp naar een stenen woonhuis. Mijn zuster woonde daar reeds en mijn vader had er ook enkele kennissen en dorpsgenoten afkomstig uit Paperu, een dorpje op Saparua op de Molukken, wonen. Eerder was ook een familie uit Huizen hier naartoe verhuisd. Ik kwam een leeftijdgenoot tegen die vroeger weleens in ons kamp logeerde, dat was een leuke bijkomstigheid. Niet te vergeten de familie van mijn zwager, met zijn ouders, broers en zusters. Dus kennissen genoeg en nieuwe vrienden maken was geen probleem. Fotograferen deed ik links en rechts met mijn Afga Isoly fototoestel, zodoende leerde ik mijn nieuwe omgeving kennen.

Het geloof is onder Molukkers een belangrijk item in het leven, zodoende ook de kerk. Er ontbrak destijds een eigen kerkgebouw, zodoende kerkten we in een ruimte dat als zodanig werd gebruikt. Het was wel buiten de wijk. Aan de Schutstraat, langs het kanaal dat toen nog niet was gedempt.  Het ziekenhuis stond aan de overkant.

Ik herinner me nog de bevrijdingsoptocht. Ik wist dat de bevrijding op 5 mei was, maar in Hoogeveen was dat in de maand april.

Op een dag was er een voetbalwedstrijd onder Molukse wijken. Met een paar vrienden gingen we erheen om de Hoogeveens Molukse club aan te moedigen. Daarna gingen ze met z’n allen een maaltijd gebruiken bij een gezin in de wijk. Ik hielp in de keuken mee. Mijn zwager was ook een voetballer. Hij vertelde een anekdote over een voetbalclub die aan tafel zat. Een Javaanse tante zei tegen de jongens: ‘Makan, makan, sampai tertau malu’, ze bedoelde echter ‘Makan  jangan malu malu’. De eerste letterlijke vertaling was ‘Eet, totdat je je schaamt’. De tweede ‘Eet, wees maar niet verlegen’. Dat is een letterlijke vertaling en een heel groot verschil qua betekenis. In een Nederlandse figuurlijke vertaling is het begrip ‘Eet totdat je erbij neervalt’ begrijpelijker. De jongens wisten niet hoe ze moesten kijken. We lagen in een deuk toen mijn zwager die anekdote vertelde.

Uitgaansleven

In de wijk was een bandje actief, bestaande uit Molukse jongens.  Vaak waren we erbij wanneer ze in de clubs buiten de wijk speelden. Het was dan een soort uitje. Bruiloften werden ook door ons bezocht. In Conrad en in Nijverdal.  De buurman van mijn zuster had een volkswagenbusje. Hup met z’n allen erin naar een naburig dorp waar een kennis trouwde. Feest tot de volgende ochtend. We  waren jong en sliepen niet, daar was geen plek en tijd voor.

Ja, het was best een tijd van veel uitgaan. Niet alleen dansen, maar ook naar een  jongerenbijeenkomst in Scheveningen. In een grote reisbus, waarna we later even de pier opgingen. Een bioscoopje pikken en eten in restaurants behoorden natuurlijk ook tot de uitgaansmogelijkheden. Een 'doggybag' was toen reeds een bekend begrip bij de Chinees, alhoewel onder een andere benaming. 

Klijnsma Betonfabriek was de plek waar ik als receptioniste werkzaam was. Elke dag met mijn NSU bromfiets naar het werk en in de namiddag na werktijd post afgeven op het postkantoor. Soms een korte weg nemend achter de blikfabriek Drenthina, grenzend aan mijn werkplek. Na mijn proeftijd haakte ik af. Wanneer er telefoontjes binnenkwamen moest ik door het hele fabrieksgebouw lopen op zoek naar de afwezige directeur. Het hele fluitorkest van mannen kwam dan in actie en daar had ik geen zin in. Later bleek dat er een luidspreker werd geplaatst aan de balie, maar toen was ik al vertrokken.

Op de zondagen waren buiten de kerkdiensten, in die tijd niet zoveel vertier. Dan werd het rondje wandelen met familie en vrienden in de buurt.

Helaas kwam er een eind aan mijn verblijf in Hoogeveen toen mijn vader overleed. We woonden slechts vier maanden in dezelfde straat als mijn zuster en haar gezin. Mijn vader lag bij ons thuis toen hij stierf. Ik bracht mijn nichtje naar bed in mijn zusters’ huis. Toen ze sliep ging ik naar de badkamer om daarna huiswaarts te gaan. Terwijl ik in de badkamer was ging opeens het licht uit.  De schakelaar was aan de buitenkant, in de gang. Ik dacht dat iemand met mij een grapje wilde uithalen  en maakte de deur snel open. Er was niemand, ook in de slaapkamers niet, behalve mijn nichtje dat al sliep. Ik ging de trap af, mijn schoonzus was de melkfles voor haar zoontje in de keuken aan het opwarmen. Op mijn vraag of ze het licht in de badkamer uit had gedaan keek ze niet vreemd op. Want ook het gas onder ’t steelpannetje waarin ze de fles aan het opwarmen was ging uit. Ze was zulke ‘ongelooflijke’ zaken gewend. Ik niet. Ik beschouwde zulke gebeurtenissen als ‘sterke verhalen’, totdat ik het zelf meemaakte. Er was niets loos met het licht in de badkamer, dit na navraag aan mijn zuster. Zo zie je maar weer. Er is meer tussen hemel en aarde.

Alhoewel ik al heel lang niet meer in Hoogeveen woon, volg ik het gebeuren rond mijn kortstondige woonplek op social media. Bijvoorbeeld de nieuwsberichten, de activiteiten en verrichtingen door jongeren en ouderen aan de bewoners voor jong en oud. De Molukse wijk Hoogeveen is een actieve wijk met vele sociale contacten.

Petje af voor de organisatie.

Julia Tomasila-Snell

 

 

 

Media

Sandra Pattimahu-Resiona

Mooie memory

Wat een mooi verhaal tante Jul. Fijn om dit terug te lezen over uw tijd met opa in Hoogeveen. En mooie foto's van u met mama en ikke met mijn spleetoogjes :-).

 

Liefs, Sandra